Vervoeging van begenadigen

Onbepaalde wijs (infinitief): begenadigen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik begenadig
  • jij begenadigt
  • hij/zij/het begenadigt
  • wij begenadigen
  • jullie begenadigen
  • zij begenadigen

Präsens Indikativ

  • ich entschuldige
  • du entschuldigst
  • er/sie/es entschuldigt
  • wir entschuldigen
  • ihr entschuldigt
  • sie entschuldigen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik begenadigde
  • jij begenadigde
  • hij/zij/het begenadigde
  • wij begenadigden
  • jullie begenadigden
  • zij begenadigden

Präteritum Indikativ

  • ich entschuldigte
  • du entschuldigtest
  • er/sie/es entschuldigte
  • wir entschuldigten
  • ihr entschuldigtet
  • sie entschuldigten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb begenadigd
  • jij hebt begenadigd
  • hij/zij/het heeft begenadigd
  • wij hebben begenadigd
  • jullie hebben begenadigd
  • zij hebben begenadigd

Perfekt Indikativ

  • ich habe entschuldigt
  • du hast entschuldigt
  • er/sie/es hat entschuldigt
  • wir haben entschuldigt
  • ihr habt entschuldigt
  • sie haben entschuldigt

Voltooid verleden tijd

  • ik had begenadigd
  • jij had begenadigd
  • hij/zij/het had begenadigd
  • wij hadden begenadigd
  • jullie hadden begenadigd
  • zij hadden begenadigd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte entschuldigt
  • du hattest entschuldigt
  • er/sie/es hatte entschuldigt
  • wir hatten entschuldigt
  • ihr hattet entschuldigt
  • sie hatten entschuldigt

Toekomende tijd I

  • ik zal begenadigen
  • jij zult begenadigen
  • hij/zij/het zal begenadigen
  • wij zullen begenadigen
  • jullie zullen begenadigen
  • zij zullen begenadigen

Futur I Indikativ

  • ich werde entschuldigen
  • du wirst entschuldigen
  • er/sie/es wird entschuldigen
  • wir werden entschuldigen
  • ihr werdet entschuldigen
  • sie werden entschuldigen

Toekomende tijd II

  • ik zal begenadigd hebben
  • jij zult begenadigd hebben
  • hij/zij/het zal begenadigd hebben
  • wij zullen begenadigd hebben
  • jullie zullen begenadigd hebben
  • zij zullen begenadigd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde entschuldigt haben
  • du wirst entschuldigt haben
  • er/sie/es wird entschuldigt haben
  • wir werden entschuldigt haben
  • ihr werdet entschuldigt haben
  • sie werden entschuldigt haben

Conditionalis I

  • ik zou begenadigen
  • jij zou begenadigen
  • hij/zij/het zou begenadigen
  • wij zouden begenadigen
  • jullie zouden begenadigen
  • zij zouden begenadigen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde entschuldigen
  • du würdest entschuldigen
  • er/sie/es würde entschuldigen
  • wir würden entschuldigen
  • ihr würdet entschuldigen
  • sie würden entschuldigen

Conditionalis II

  • ik zou hebben begenadigd
  • jij zou hebben begenadigd
  • hij/zij/het zou hebben begenadigd
  • wij zouden hebben begenadigd
  • jullie zouden hebben begenadigd
  • zij zouden hebben begenadigd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde entschuldigt haben
  • du würdest entschuldigt haben
  • er/sie/es würde entschuldigt haben
  • wir würden entschuldigt haben
  • ihr würdet entschuldigt haben
  • sie würden entschuldigt haben

Imperatief

  • jij begenadig
  • jullie begenadigt

Imperativ

  • du entschuldig(e)
  • ihr entschuldigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van begenadigen