Vervoeging van begroeten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik begroet
    • jij begroet
    • hij/zij/het begroet
    • wij begroeten
    • jullie begroeten
    • zij begroeten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik begroette
    • jij begroette
    • hij/zij/het begroette
    • wij begroetten
    • jullie begroetten
    • zij begroetten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb begroet
    • jij hebt begroet
    • hij/zij/het heeft begroet
    • wij hebben begroet
    • jullie hebben begroet
    • zij hebben begroet
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had begroet
    • jij had begroet
    • hij/zij/het had begroet
    • wij hadden begroet
    • jullie hadden begroet
    • zij hadden begroet
  • Toekomende tijd I

    • ik zal begroeten
    • jij zult begroeten
    • hij/zij/het zal begroeten
    • wij zullen begroeten
    • jullie zullen begroeten
    • zij zullen begroeten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal begroet hebben
    • jij zult begroet hebben
    • hij/zij/het zal begroet hebben
    • wij zullen begroet hebben
    • jullie zullen begroet hebben
    • zij zullen begroet hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou begroeten
    • jij zou begroeten
    • hij/zij/het zou begroeten
    • wij zouden begroeten
    • jullie zouden begroeten
    • zij zouden begroeten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben begroet
    • jij zou hebben begroet
    • hij/zij/het zou hebben begroet
    • wij zouden hebben begroet
    • jullie zouden hebben begroet
    • zij zouden hebben begroet
  • Imperatief

    • jij begroet
    • jullie begroet

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van begroeten