Vervoeging van begroeten
Onbepaalde wijs (infinitief): begroeten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik begroet
- jij begroet
- hij/zij/het begroet
- wij begroeten
- jullie begroeten
- zij begroeten
Présent
- je salue
- tu salues
- il/elle salue
- nous saluons
- vous saluez
- ils/elles saluent
Onvoltooid verleden tijd
- ik begroette
- jij begroette
- hij/zij/het begroette
- wij begroetten
- jullie begroetten
- zij begroetten
Indicatif imparfait
- je saluais
- tu saluais
- il/elle saluait
- nous saluions
- vous saluiez
- ils/elles saluaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb begroet
- jij hebt begroet
- hij/zij/het heeft begroet
- wij hebben begroet
- jullie hebben begroet
- zij hebben begroet
Indicatif passé composé
- j'ai salué
- tu as salué
- il/elle a salué
- nous avons salué
- vous avez salué
- ils/elles ont salué
Voltooid verleden tijd
- ik had begroet
- jij had begroet
- hij/zij/het had begroet
- wij hadden begroet
- jullie hadden begroet
- zij hadden begroet
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais salué
- tu avais salué
- il/elle avait salué
- nous avions salué
- vous aviez salué
- ils/elles avaient salué
Toekomende tijd I
- ik zal begroeten
- jij zult begroeten
- hij/zij/het zal begroeten
- wij zullen begroeten
- jullie zullen begroeten
- zij zullen begroeten
Indicatif futur
- je saluerai
- tu salueras
- il/elle saluera
- nous saluerons
- vous saluerez
- ils/elles salueront
Toekomende tijd II
- ik zal begroet hebben
- jij zult begroet hebben
- hij/zij/het zal begroet hebben
- wij zullen begroet hebben
- jullie zullen begroet hebben
- zij zullen begroet hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai salué
- tu auras salué
- il/elle aura salué
- nous aurons salué
- vous aurez salué
- ils/elles auront salué
Conditionalis I
- ik zou begroeten
- jij zou begroeten
- hij/zij/het zou begroeten
- wij zouden begroeten
- jullie zouden begroeten
- zij zouden begroeten
Conditionnel présent
- je saluerais
- tu saluerais
- il/elle saluerait
- nous saluerions
- vous salueriez
- ils/elles salueraient
Conditionalis II
- ik zou hebben begroet
- jij zou hebben begroet
- hij/zij/het zou hebben begroet
- wij zouden hebben begroet
- jullie zouden hebben begroet
- zij zouden hebben begroet
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais salué
- tu aurais salué
- il/elle aurait salué
- nous aurions salué
- vous auriez salué
- ils/elles auraient salué
Imperatief
- jij begroet
- jullie begroet
Impératif
- tu salue
- vous saluez