Vervoeging van behandelen

Onbepaalde wijs (infinitief): behandelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik behandel
    • jij behandelt
    • hij/zij/het behandelt
    • wij behandelen
    • jullie behandelen
    • zij behandelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik behandelde
    • jij behandelde
    • hij/zij/het behandelde
    • wij behandelden
    • jullie behandelden
    • zij behandelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb behandeld
    • jij hebt behandeld
    • hij/zij/het heeft behandeld
    • wij hebben behandeld
    • jullie hebben behandeld
    • zij hebben behandeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had behandeld
    • jij had behandeld
    • hij/zij/het had behandeld
    • wij hadden behandeld
    • jullie hadden behandeld
    • zij hadden behandeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal behandelen
    • jij zult behandelen
    • hij/zij/het zal behandelen
    • wij zullen behandelen
    • jullie zullen behandelen
    • zij zullen behandelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal behandeld hebben
    • jij zult behandeld hebben
    • hij/zij/het zal behandeld hebben
    • wij zullen behandeld hebben
    • jullie zullen behandeld hebben
    • zij zullen behandeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou behandelen
    • jij zou behandelen
    • hij/zij/het zou behandelen
    • wij zouden behandelen
    • jullie zouden behandelen
    • zij zouden behandelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben behandeld
    • jij zou hebben behandeld
    • hij/zij/het zou hebben behandeld
    • wij zouden hebben behandeld
    • jullie zouden hebben behandeld
    • zij zouden hebben behandeld
  • Imperatief

    • jij behandel
    • jullie behandelt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van behandelen