Vervoeging van behangen
Onbepaalde wijs (infinitief): behangen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik behang
- jij behangt
- hij/zij/het behangt
- wij behangen
- jullie behangen
- zij behangen
Présent
- je tapisse
- tu tapisses
- il/elle tapisse
- nous tapissons
- vous tapissez
- ils/elles tapissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik behing
- jij behing
- hij/zij/het behing
- wij behingen
- jullie behingen
- zij behingen
Indicatif imparfait
- je tapissais
- tu tapissais
- il/elle tapissait
- nous tapissions
- vous tapissiez
- ils/elles tapissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb behangen
- jij hebt behangen
- hij/zij/het heeft behangen
- wij hebben behangen
- jullie hebben behangen
- zij hebben behangen
Indicatif passé composé
- j'ai tapissé
- tu as tapissé
- il/elle a tapissé
- nous avons tapissé
- vous avez tapissé
- ils/elles ont tapissé
Voltooid verleden tijd
- ik had behangen
- jij had behangen
- hij/zij/het had behangen
- wij hadden behangen
- jullie hadden behangen
- zij hadden behangen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais tapissé
- tu avais tapissé
- il/elle avait tapissé
- nous avions tapissé
- vous aviez tapissé
- ils/elles avaient tapissé
Toekomende tijd I
- ik zal behangen
- jij zult behangen
- hij/zij/het zal behangen
- wij zullen behangen
- jullie zullen behangen
- zij zullen behangen
Indicatif futur
- je tapisserai
- tu tapisseras
- il/elle tapissera
- nous tapisserons
- vous tapisserez
- ils/elles tapisseront
Toekomende tijd II
- ik zal behangen hebben
- jij zult behangen hebben
- hij/zij/het zal behangen hebben
- wij zullen behangen hebben
- jullie zullen behangen hebben
- zij zullen behangen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai tapissé
- tu auras tapissé
- il/elle aura tapissé
- nous aurons tapissé
- vous aurez tapissé
- ils/elles auront tapissé
Conditionalis I
- ik zou behangen
- jij zou behangen
- hij/zij/het zou behangen
- wij zouden behangen
- jullie zouden behangen
- zij zouden behangen
Conditionnel présent
- je tapisserais
- tu tapisserais
- il/elle tapisserait
- nous tapisserions
- vous tapisseriez
- ils/elles tapisseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben behangen
- jij zou hebben behangen
- hij/zij/het zou hebben behangen
- wij zouden hebben behangen
- jullie zouden hebben behangen
- zij zouden hebben behangen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais tapissé
- tu aurais tapissé
- il/elle aurait tapissé
- nous aurions tapissé
- vous auriez tapissé
- ils/elles auraient tapissé
Imperatief
- jij behang
- jullie behangt
Impératif
- tu tapisse
- vous tapissez