Vervoeging van behelzen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het behelst
  • zij behelzen

Présent

  • il/elle contient
  • ils/elles contiennent

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het behelsde
  • zij behelsden

Indicatif imparfait

  • il/elle contenait
  • ils/elles contenaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft behelsd
  • zij hebben behelsd

Indicatif passé composé

  • il/elle a contenu
  • ils/elles ont contenu

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had behelsd
  • zij hadden behelsd

Indicatif plus-que-parfait

  • il/elle avait contenu
  • ils/elles avaient contenu

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal behelzen
  • zij zult behelzen

Indicatif futur

  • il/elle contiendra
  • ils/elles contiendront

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal behelsd hebben
  • zij zult behelsd hebben

Indicatif futur antérieur

  • il/elle aura contenu
  • ils/elles auront contenu

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal behelzen
  • zij zullen behelzen

Conditionnel présent

  • il/elle contiendrait
  • ils/elles contiendraient

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben behelsd
  • zij zullen hebben behelsd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • il/elle aurait contenu
  • ils/elles auraient contenu