Vervoeging van bekladden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik beklad
    • jij bekladt
    • hij/zij/het bekladt
    • wij bekladden
    • jullie bekladden
    • zij bekladden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bekladde
    • jij bekladde
    • hij/zij/het bekladde
    • wij bekladden
    • jullie bekladden
    • zij bekladden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb beklad
    • jij hebt beklad
    • hij/zij/het heeft beklad
    • wij hebben beklad
    • jullie hebben beklad
    • zij hebben beklad
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had beklad
    • jij had beklad
    • hij/zij/het had beklad
    • wij hadden beklad
    • jullie hadden beklad
    • zij hadden beklad
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bekladden
    • jij zult bekladden
    • hij/zij/het zal bekladden
    • wij zullen bekladden
    • jullie zullen bekladden
    • zij zullen bekladden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal beklad hebben
    • jij zult beklad hebben
    • hij/zij/het zal beklad hebben
    • wij zullen beklad hebben
    • jullie zullen beklad hebben
    • zij zullen beklad hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bekladden
    • jij zou bekladden
    • hij/zij/het zou bekladden
    • wij zouden bekladden
    • jullie zouden bekladden
    • zij zouden bekladden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben beklad
    • jij zou hebben beklad
    • hij/zij/het zou hebben beklad
    • wij zouden hebben beklad
    • jullie zouden hebben beklad
    • zij zouden hebben beklad
  • Imperatief

    • jij beklad
    • jullie bekladt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bekladden