Vervoeging van bekleden

Vertaling: occupare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bekleed
  • jij bekleedt
  • hij/zij/het bekleedt
  • wij bekleden
  • jullie bekleden
  • zij bekleden

Presente

  • io occupo
  • tu occupi
  • lui/lei/Lei occupa
  • noi occupiamo
  • voi/Voi occupate
  • loro/Loro occupano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bekleedde
  • jij bekleedde
  • hij/zij/het bekleedde
  • wij bekleedden
  • jullie bekleedden
  • zij bekleedden

Imperfetto

  • io occupavo
  • tu occupavi
  • lui/lei/Lei occupava
  • noi occupavamo
  • voi/Voi occupavate
  • loro/Loro occupavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bekleed
  • jij hebt bekleed
  • hij/zij/het heeft bekleed
  • wij hebben bekleed
  • jullie hebben bekleed
  • zij hebben bekleed

Passato prossimo

  • io ho occupato
  • tu hai occupato
  • lui/lei/Lei ha occupato
  • noi abbiamo occupato
  • voi/Voi avete occupato
  • loro/Loro hanno occupato

Voltooid verleden tijd

  • ik had bekleed
  • jij had bekleed
  • hij/zij/het had bekleed
  • wij hadden bekleed
  • jullie hadden bekleed
  • zij hadden bekleed

Trapassato prossimo

  • io avevo occupato
  • tu avevi occupato
  • lui/lei/Lei aveva occupato
  • noi avevamo occupato
  • voi/Voi avevate occupato
  • loro/Loro avevano occupato

Toekomende tijd I

  • ik zal bekleden
  • jij zult bekleden
  • hij/zij/het zal bekleden
  • wij zullen bekleden
  • jullie zullen bekleden
  • zij zullen bekleden

Futuro semplice

  • io occuperò
  • tu occuperai
  • lui/lei/Lei occuperà
  • noi occuperemo
  • voi/Voi occuperete
  • loro/Loro occuperanno

Toekomende tijd II

  • ik zal bekleed hebben
  • jij zult bekleed hebben
  • hij/zij/het zal bekleed hebben
  • wij zullen bekleed hebben
  • jullie zullen bekleed hebben
  • zij zullen bekleed hebben

Futuro anteriore

  • io avrò occupato
  • tu avrai occupato
  • lui/lei/Lei avrà occupato
  • noi avremo occupato
  • voi/Voi avrete occupato
  • loro/Loro avranno occupato

Conditionalis I

  • ik zou bekleden
  • jij zou bekleden
  • hij/zij/het zou bekleden
  • wij zouden bekleden
  • jullie zouden bekleden
  • zij zouden bekleden

Condizionale presente

  • io occuperei
  • tu occuperesti
  • lui/lei/Lei occuperebbe
  • noi occuperemmo
  • voi/Voi occupereste
  • loro/Loro occuperebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben bekleed
  • jij zou hebben bekleed
  • hij/zij/het zou hebben bekleed
  • wij zouden hebben bekleed
  • jullie zouden hebben bekleed
  • zij zouden hebben bekleed

Condizionale passato

  • io avrei occupato
  • tu avresti occupato
  • lui/lei/Lei avrebbe occupato
  • noi avremmo occupato
  • voi/Voi avreste occupato
  • loro/Loro avrebbero occupato

Imperatief

  • jij bekleed
  • jullie bekleedt

Imperativo

  • tu occupa
  • voi/Voi occupate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van bekleden