Vervoeging van beklijven
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het beklijft
- zij beklijven
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het beklijfde
- zij beklijfden
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft beklijfd
- zij hebben beklijfd
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had beklijfd
- zij hadden beklijfd
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal beklijven
- zij zult beklijven
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal beklijfd hebben
- zij zult beklijfd hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal beklijven
- zij zullen beklijven
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben beklijfd
- zij zullen hebben beklijfd