Vervoeging van beklijven
Onbepaalde wijs (infinitief): beklijven
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het beklijft
- zij beklijven
Präsens Indikativ
- er/sie/es dauert
- sie dauern
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het beklijfde
- zij beklijfden
Präteritum Indikativ
- er/sie/es dauerte
- sie dauerten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft beklijfd
- zij hebben beklijfd
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat gedauert
- sie haben gedauert
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had beklijfd
- zij hadden beklijfd
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte gedauert
- sie hatten gedauert
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal beklijven
- zij zult beklijven
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird dauern
- sie werden dauern
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal beklijfd hebben
- zij zult beklijfd hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird gedauert haben
- sie werden gedauert haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal beklijven
- zij zullen beklijven
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde dauern
- sie würden dauern
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben beklijfd
- zij zullen hebben beklijfd
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde gedauert haben
- sie würden gedauert haben