Vervoeging van beklijven

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het beklijft
  • zij beklijven

Présent

  • il/elle continue
  • ils/elles continuent

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het beklijfde
  • zij beklijfden

Indicatif imparfait

  • il/elle continuait
  • ils/elles continuaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft beklijfd
  • zij hebben beklijfd

Indicatif passé composé

  • il/elle a continué
  • ils/elles ont continué

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had beklijfd
  • zij hadden beklijfd

Indicatif plus-que-parfait

  • il/elle avait continué
  • ils/elles avaient continué

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal beklijven
  • zij zult beklijven

Indicatif futur

  • il/elle continuera
  • ils/elles continueront

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal beklijfd hebben
  • zij zult beklijfd hebben

Indicatif futur antérieur

  • il/elle aura continué
  • ils/elles auront continué

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal beklijven
  • zij zullen beklijven

Conditionnel présent

  • il/elle continuerait
  • ils/elles continueraient

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben beklijfd
  • zij zullen hebben beklijfd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • il/elle aurait continué
  • ils/elles auraient continué

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van beklijven