Vervoeging van beklimmen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beklim
  • jij beklimt
  • hij/zij/het beklimt
  • wij beklimmen
  • jullie beklimmen
  • zij beklimmen

Indicativo presente

  • yo asciendo
  • asciendes
  • él/ella asciende
  • nosotros ascendemos
  • vosotros ascendéis
  • ellos/ellas ascienden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beklom
  • jij beklom
  • hij/zij/het beklom
  • wij beklommen
  • jullie beklommen
  • zij beklommen

Indefinido

  • yo ascendí
  • ascendiste
  • él/ella ascendió
  • nosotros ascendimos
  • vosotros ascendisteis
  • ellos/ellas ascendieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beklommen
  • jij hebt beklommen
  • hij/zij/het heeft beklommen
  • wij hebben beklommen
  • jullie hebben beklommen
  • zij hebben beklommen

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he ascendido
  • has ascendido
  • él/ella ha ascendido
  • nosotros hemos ascendido
  • vosotros habéis ascendido
  • ellos/ellas han ascendido

Voltooid verleden tijd

  • ik had beklommen
  • jij had beklommen
  • hij/zij/het had beklommen
  • wij hadden beklommen
  • jullie hadden beklommen
  • zij hadden beklommen

Pluscuamperfecto

  • yo había ascendido
  • habías ascendido
  • él/ella había ascendido
  • nosotros habíamos ascendido
  • vosotros habíais ascendido
  • ellos/ellas habían ascendido

Toekomende tijd I

  • ik zal beklimmen
  • jij zult beklimmen
  • hij/zij/het zal beklimmen
  • wij zullen beklimmen
  • jullie zullen beklimmen
  • zij zullen beklimmen

Futuro I

  • yo ascenderé
  • ascenderás
  • él/ella ascenderá
  • nosotros ascenderemos
  • vosotros ascenderéis
  • ellos/ellas ascenderán

Toekomende tijd II

  • ik zal beklommen hebben
  • jij zult beklommen hebben
  • hij/zij/het zal beklommen hebben
  • wij zullen beklommen hebben
  • jullie zullen beklommen hebben
  • zij zullen beklommen hebben

Futuro perfecto

  • yo habré ascendido
  • habrás ascendido
  • él/ella habrá ascendido
  • nosotros habremos ascendido
  • vosotros habréis ascendido
  • ellos/ellas habrán ascendido

Conditionalis I

  • ik zou beklimmen
  • jij zou beklimmen
  • hij/zij/het zou beklimmen
  • wij zouden beklimmen
  • jullie zouden beklimmen
  • zij zouden beklimmen

Condicional

  • yo ascendería
  • ascenderías
  • él/ella ascendería
  • nosotros ascenderíamos
  • vosotros ascenderíais
  • ellos/ellas ascenderían

Conditionalis II

  • ik zou hebben beklommen
  • jij zou hebben beklommen
  • hij/zij/het zou hebben beklommen
  • wij zouden hebben beklommen
  • jullie zouden hebben beklommen
  • zij zouden hebben beklommen

Condicional perfecto

  • yo habría ascendido
  • habrías ascendido
  • él/ella habría ascendido
  • nosotros habríamos ascendido
  • vosotros habríais ascendido
  • ellos/ellas habrían ascendido

Imperatief

  • jij beklim
  • jullie beklimt

Imperativo presente

  • asciende
  • vosotros ascended

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van beklimmen