Vervoeging van beladen

Vertaling: charger

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik belaad
  • jij belaadt
  • hij/zij/het belaadt
  • wij beladen
  • jullie beladen
  • zij beladen

Présent

  • je charge
  • tu charges
  • il/elle charge
  • nous chargeons
  • vous chargez
  • ils/elles chargent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik belaadde
  • jij belaadde
  • hij/zij/het belaadde
  • wij belaadden
  • jullie belaadden
  • zij belaadden

Indicatif imparfait

  • je chargeais
  • tu chargeais
  • il/elle chargeait
  • nous chargions
  • vous chargiez
  • ils/elles chargeaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beladen
  • jij hebt beladen
  • hij/zij/het heeft beladen
  • wij hebben beladen
  • jullie hebben beladen
  • zij hebben beladen

Indicatif passé composé

  • j'ai chargé
  • tu as chargé
  • il/elle a chargé
  • nous avons chargé
  • vous avez chargé
  • ils/elles ont chargé

Voltooid verleden tijd

  • ik had beladen
  • jij had beladen
  • hij/zij/het had beladen
  • wij hadden beladen
  • jullie hadden beladen
  • zij hadden beladen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais chargé
  • tu avais chargé
  • il/elle avait chargé
  • nous avions chargé
  • vous aviez chargé
  • ils/elles avaient chargé

Toekomende tijd I

  • ik zal beladen
  • jij zult beladen
  • hij/zij/het zal beladen
  • wij zullen beladen
  • jullie zullen beladen
  • zij zullen beladen

Indicatif futur

  • je chargerai
  • tu chargeras
  • il/elle chargera
  • nous chargerons
  • vous chargerez
  • ils/elles chargeront

Toekomende tijd II

  • ik zal beladen hebben
  • jij zult beladen hebben
  • hij/zij/het zal beladen hebben
  • wij zullen beladen hebben
  • jullie zullen beladen hebben
  • zij zullen beladen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai chargé
  • tu auras chargé
  • il/elle aura chargé
  • nous aurons chargé
  • vous aurez chargé
  • ils/elles auront chargé

Conditionalis I

  • ik zou beladen
  • jij zou beladen
  • hij/zij/het zou beladen
  • wij zouden beladen
  • jullie zouden beladen
  • zij zouden beladen

Conditionnel présent

  • je chargerais
  • tu chargerais
  • il/elle chargerait
  • nous chargerions
  • vous chargeriez
  • ils/elles chargeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben beladen
  • jij zou hebben beladen
  • hij/zij/het zou hebben beladen
  • wij zouden hebben beladen
  • jullie zouden hebben beladen
  • zij zouden hebben beladen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais chargé
  • tu aurais chargé
  • il/elle aurait chargé
  • nous aurions chargé
  • vous auriez chargé
  • ils/elles auraient chargé

Imperatief

  • jij belaad
  • jullie belaadt

Impératif

  • tu charge
  • vous chargez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van beladen