Vervoeging van belagen

Vertaling: comploter

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik belaag
  • jij belaagt
  • hij/zij/het belaagt
  • wij belagen
  • jullie belagen
  • zij belagen

Présent

  • je complote
  • tu complotes
  • il/elle complote
  • nous complotons
  • vous complotez
  • ils/elles complotent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik belaagde
  • jij belaagde
  • hij/zij/het belaagde
  • wij belaagden
  • jullie belaagden
  • zij belaagden

Indicatif imparfait

  • je complotais
  • tu complotais
  • il/elle complotait
  • nous complotions
  • vous complotiez
  • ils/elles complotaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb belaagd
  • jij hebt belaagd
  • hij/zij/het heeft belaagd
  • wij hebben belaagd
  • jullie hebben belaagd
  • zij hebben belaagd

Indicatif passé composé

  • j'ai comploté
  • tu as comploté
  • il/elle a comploté
  • nous avons comploté
  • vous avez comploté
  • ils/elles ont comploté

Voltooid verleden tijd

  • ik had belaagd
  • jij had belaagd
  • hij/zij/het had belaagd
  • wij hadden belaagd
  • jullie hadden belaagd
  • zij hadden belaagd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais comploté
  • tu avais comploté
  • il/elle avait comploté
  • nous avions comploté
  • vous aviez comploté
  • ils/elles avaient comploté

Toekomende tijd I

  • ik zal belagen
  • jij zult belagen
  • hij/zij/het zal belagen
  • wij zullen belagen
  • jullie zullen belagen
  • zij zullen belagen

Indicatif futur

  • je comploterai
  • tu comploteras
  • il/elle complotera
  • nous comploterons
  • vous comploterez
  • ils/elles comploteront

Toekomende tijd II

  • ik zal belaagd hebben
  • jij zult belaagd hebben
  • hij/zij/het zal belaagd hebben
  • wij zullen belaagd hebben
  • jullie zullen belaagd hebben
  • zij zullen belaagd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai comploté
  • tu auras comploté
  • il/elle aura comploté
  • nous aurons comploté
  • vous aurez comploté
  • ils/elles auront comploté

Conditionalis I

  • ik zou belagen
  • jij zou belagen
  • hij/zij/het zou belagen
  • wij zouden belagen
  • jullie zouden belagen
  • zij zouden belagen

Conditionnel présent

  • je comploterais
  • tu comploterais
  • il/elle comploterait
  • nous comploterions
  • vous comploteriez
  • ils/elles comploteraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben belaagd
  • jij zou hebben belaagd
  • hij/zij/het zou hebben belaagd
  • wij zouden hebben belaagd
  • jullie zouden hebben belaagd
  • zij zouden hebben belaagd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais comploté
  • tu aurais comploté
  • il/elle aurait comploté
  • nous aurions comploté
  • vous auriez comploté
  • ils/elles auraient comploté

Imperatief

  • jij belaag
  • jullie belaagt

Impératif

  • tu complote
  • vous complotez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van belagen