Vervoeging van beleven
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beleef
- jij beleeft
- hij/zij/het beleeft
- wij beleven
- jullie beleven
- zij beleven
Présent
- je subis
- tu subis
- il/elle subit
- nous subissons
- vous subissez
- ils/elles subissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik beleefde
- jij beleefde
- hij/zij/het beleefde
- wij beleefden
- jullie beleefden
- zij beleefden
Indicatif imparfait
- je subissais
- tu subissais
- il/elle subissait
- nous subissions
- vous subissiez
- ils/elles subissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beleefd
- jij hebt beleefd
- hij/zij/het heeft beleefd
- wij hebben beleefd
- jullie hebben beleefd
- zij hebben beleefd
Indicatif passé composé
- j'ai subi
- tu as subi
- il/elle a subi
- nous avons subi
- vous avez subi
- ils/elles ont subi
Voltooid verleden tijd
- ik had beleefd
- jij had beleefd
- hij/zij/het had beleefd
- wij hadden beleefd
- jullie hadden beleefd
- zij hadden beleefd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais subi
- tu avais subi
- il/elle avait subi
- nous avions subi
- vous aviez subi
- ils/elles avaient subi
Toekomende tijd I
- ik zal beleven
- jij zult beleven
- hij/zij/het zal beleven
- wij zullen beleven
- jullie zullen beleven
- zij zullen beleven
Indicatif futur
- je subirai
- tu subiras
- il/elle subira
- nous subirons
- vous subirez
- ils/elles subiront
Toekomende tijd II
- ik zal beleefd hebben
- jij zult beleefd hebben
- hij/zij/het zal beleefd hebben
- wij zullen beleefd hebben
- jullie zullen beleefd hebben
- zij zullen beleefd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai subi
- tu auras subi
- il/elle aura subi
- nous aurons subi
- vous aurez subi
- ils/elles auront subi
Conditionalis I
- ik zou beleven
- jij zou beleven
- hij/zij/het zou beleven
- wij zouden beleven
- jullie zouden beleven
- zij zouden beleven
Conditionnel présent
- je subirais
- tu subirais
- il/elle subirait
- nous subirions
- vous subiriez
- ils/elles subiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben beleefd
- jij zou hebben beleefd
- hij/zij/het zou hebben beleefd
- wij zouden hebben beleefd
- jullie zouden hebben beleefd
- zij zouden hebben beleefd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais subi
- tu aurais subi
- il/elle aurait subi
- nous aurions subi
- vous auriez subi
- ils/elles auraient subi
Imperatief
- jij beleef
- jullie beleeft
Impératif
- tu subis
- vous subissez