Vervoeging van belichten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik belicht
- jij belicht
- hij/zij/het belicht
- wij belichten
- jullie belichten
- zij belichten
Onvoltooid verleden tijd
- ik belichtte
- jij belichtte
- hij/zij/het belichtte
- wij belichtten
- jullie belichtten
- zij belichtten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb belicht
- jij hebt belicht
- hij/zij/het heeft belicht
- wij hebben belicht
- jullie hebben belicht
- zij hebben belicht
Voltooid verleden tijd
- ik had belicht
- jij had belicht
- hij/zij/het had belicht
- wij hadden belicht
- jullie hadden belicht
- zij hadden belicht
Toekomende tijd I
- ik zal belichten
- jij zult belichten
- hij/zij/het zal belichten
- wij zullen belichten
- jullie zullen belichten
- zij zullen belichten
Toekomende tijd II
- ik zal belicht hebben
- jij zult belicht hebben
- hij/zij/het zal belicht hebben
- wij zullen belicht hebben
- jullie zullen belicht hebben
- zij zullen belicht hebben
Conditionalis I
- ik zou belichten
- jij zou belichten
- hij/zij/het zou belichten
- wij zouden belichten
- jullie zouden belichten
- zij zouden belichten
Conditionalis II
- ik zou hebben belicht
- jij zou hebben belicht
- hij/zij/het zou hebben belicht
- wij zouden hebben belicht
- jullie zouden hebben belicht
- zij zouden hebben belicht
Imperatief
- jij belicht
- jullie belicht