Vervoeging van believen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik belief
- jij belieft
- hij/zij/het belieft
- wij believen
- jullie believen
- zij believen
Onvoltooid verleden tijd
- ik beliefde
- jij beliefde
- hij/zij/het beliefde
- wij beliefden
- jullie beliefden
- zij beliefden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beliefd
- jij hebt beliefd
- hij/zij/het heeft beliefd
- wij hebben beliefd
- jullie hebben beliefd
- zij hebben beliefd
Voltooid verleden tijd
- ik had beliefd
- jij had beliefd
- hij/zij/het had beliefd
- wij hadden beliefd
- jullie hadden beliefd
- zij hadden beliefd
Toekomende tijd I
- ik zal believen
- jij zult believen
- hij/zij/het zal believen
- wij zullen believen
- jullie zullen believen
- zij zullen believen
Toekomende tijd II
- ik zal beliefd hebben
- jij zult beliefd hebben
- hij/zij/het zal beliefd hebben
- wij zullen beliefd hebben
- jullie zullen beliefd hebben
- zij zullen beliefd hebben
Conditionalis I
- ik zou believen
- jij zou believen
- hij/zij/het zou believen
- wij zouden believen
- jullie zouden believen
- zij zouden believen
Conditionalis II
- ik zou hebben beliefd
- jij zou hebben beliefd
- hij/zij/het zou hebben beliefd
- wij zouden hebben beliefd
- jullie zouden hebben beliefd
- zij zouden hebben beliefd
Imperatief
- jij belief
- jullie belieft