Vervoeging van belijden
Onbepaalde wijs (infinitief): belijden
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik belijd
- jij belijdt
- hij/zij/het belijdt
- wij belijden
- jullie belijden
- zij belijden
Onvoltooid verleden tijd
- ik beleed
- jij beleed
- hij/zij/het beleed
- wij beleden
- jullie beleden
- zij beleden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beleden
- jij hebt beleden
- hij/zij/het heeft beleden
- wij hebben beleden
- jullie hebben beleden
- zij hebben beleden
Voltooid verleden tijd
- ik had beleden
- jij had beleden
- hij/zij/het had beleden
- wij hadden beleden
- jullie hadden beleden
- zij hadden beleden
Toekomende tijd I
- ik zal belijden
- jij zult belijden
- hij/zij/het zal belijden
- wij zullen belijden
- jullie zullen belijden
- zij zullen belijden
Toekomende tijd II
- ik zal beleden hebben
- jij zult beleden hebben
- hij/zij/het zal beleden hebben
- wij zullen beleden hebben
- jullie zullen beleden hebben
- zij zullen beleden hebben
Conditionalis I
- ik zou belijden
- jij zou belijden
- hij/zij/het zou belijden
- wij zouden belijden
- jullie zouden belijden
- zij zouden belijden
Conditionalis II
- ik zou hebben beleden
- jij zou hebben beleden
- hij/zij/het zou hebben beleden
- wij zouden hebben beleden
- jullie zouden hebben beleden
- zij zouden hebben beleden
Imperatief
- jij belijd
- jullie belijdt