Vervoeging van bellen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bel
    • jij belt
    • hij/zij/het belt
    • wij bellen
    • jullie bellen
    • zij bellen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik belde
    • jij belde
    • hij/zij/het belde
    • wij belden
    • jullie belden
    • zij belden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebeld
    • jij hebt gebeld
    • hij/zij/het heeft gebeld
    • wij hebben gebeld
    • jullie hebben gebeld
    • zij hebben gebeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebeld
    • jij had gebeld
    • hij/zij/het had gebeld
    • wij hadden gebeld
    • jullie hadden gebeld
    • zij hadden gebeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bellen
    • jij zult bellen
    • hij/zij/het zal bellen
    • wij zullen bellen
    • jullie zullen bellen
    • zij zullen bellen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebeld hebben
    • jij zult gebeld hebben
    • hij/zij/het zal gebeld hebben
    • wij zullen gebeld hebben
    • jullie zullen gebeld hebben
    • zij zullen gebeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bellen
    • jij zou bellen
    • hij/zij/het zou bellen
    • wij zouden bellen
    • jullie zouden bellen
    • zij zouden bellen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebeld
    • jij zou hebben gebeld
    • hij/zij/het zou hebben gebeld
    • wij zouden hebben gebeld
    • jullie zouden hebben gebeld
    • zij zouden hebben gebeld
  • Imperatief

    • jij bel
    • jullie belt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van bellen