Vervoeging van belopen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik beloop
    • jij beloopt
    • hij/zij/het beloopt
    • wij belopen
    • jullie belopen
    • zij belopen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik beliep
    • jij beliep
    • hij/zij/het beliep
    • wij beliepen
    • jullie beliepen
    • zij beliepen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb belopen
    • jij hebt belopen
    • hij/zij/het heeft belopen
    • wij hebben belopen
    • jullie hebben belopen
    • zij hebben belopen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had belopen
    • jij had belopen
    • hij/zij/het had belopen
    • wij hadden belopen
    • jullie hadden belopen
    • zij hadden belopen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal belopen
    • jij zult belopen
    • hij/zij/het zal belopen
    • wij zullen belopen
    • jullie zullen belopen
    • zij zullen belopen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal belopen hebben
    • jij zult belopen hebben
    • hij/zij/het zal belopen hebben
    • wij zullen belopen hebben
    • jullie zullen belopen hebben
    • zij zullen belopen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou belopen
    • jij zou belopen
    • hij/zij/het zou belopen
    • wij zouden belopen
    • jullie zouden belopen
    • zij zouden belopen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben belopen
    • jij zou hebben belopen
    • hij/zij/het zou hebben belopen
    • wij zouden hebben belopen
    • jullie zouden hebben belopen
    • zij zouden hebben belopen
  • Imperatief

    • jij beloop
    • jullie beloopt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van belopen