Vervoeging van bemesten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bemest
    • jij bemest
    • hij/zij/het bemest
    • wij bemesten
    • jullie bemesten
    • zij bemesten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bemestte
    • jij bemestte
    • hij/zij/het bemestte
    • wij bemestten
    • jullie bemestten
    • zij bemestten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bemest
    • jij hebt bemest
    • hij/zij/het heeft bemest
    • wij hebben bemest
    • jullie hebben bemest
    • zij hebben bemest
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bemest
    • jij had bemest
    • hij/zij/het had bemest
    • wij hadden bemest
    • jullie hadden bemest
    • zij hadden bemest
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bemesten
    • jij zult bemesten
    • hij/zij/het zal bemesten
    • wij zullen bemesten
    • jullie zullen bemesten
    • zij zullen bemesten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bemest hebben
    • jij zult bemest hebben
    • hij/zij/het zal bemest hebben
    • wij zullen bemest hebben
    • jullie zullen bemest hebben
    • zij zullen bemest hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bemesten
    • jij zou bemesten
    • hij/zij/het zou bemesten
    • wij zouden bemesten
    • jullie zouden bemesten
    • zij zouden bemesten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bemest
    • jij zou hebben bemest
    • hij/zij/het zou hebben bemest
    • wij zouden hebben bemest
    • jullie zouden hebben bemest
    • zij zouden hebben bemest
  • Imperatief

    • jij bemest
    • jullie bemest

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bemesten