Vervoeging van bemoedigen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bemoedig
- jij bemoedigt
- hij/zij/het bemoedigt
- wij bemoedigen
- jullie bemoedigen
- zij bemoedigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik bemoedigde
- jij bemoedigde
- hij/zij/het bemoedigde
- wij bemoedigden
- jullie bemoedigden
- zij bemoedigden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bemoedigd
- jij hebt bemoedigd
- hij/zij/het heeft bemoedigd
- wij hebben bemoedigd
- jullie hebben bemoedigd
- zij hebben bemoedigd
Voltooid verleden tijd
- ik had bemoedigd
- jij had bemoedigd
- hij/zij/het had bemoedigd
- wij hadden bemoedigd
- jullie hadden bemoedigd
- zij hadden bemoedigd
Toekomende tijd I
- ik zal bemoedigen
- jij zult bemoedigen
- hij/zij/het zal bemoedigen
- wij zullen bemoedigen
- jullie zullen bemoedigen
- zij zullen bemoedigen
Toekomende tijd II
- ik zal bemoedigd hebben
- jij zult bemoedigd hebben
- hij/zij/het zal bemoedigd hebben
- wij zullen bemoedigd hebben
- jullie zullen bemoedigd hebben
- zij zullen bemoedigd hebben
Conditionalis I
- ik zou bemoedigen
- jij zou bemoedigen
- hij/zij/het zou bemoedigen
- wij zouden bemoedigen
- jullie zouden bemoedigen
- zij zouden bemoedigen
Conditionalis II
- ik zou hebben bemoedigd
- jij zou hebben bemoedigd
- hij/zij/het zou hebben bemoedigd
- wij zouden hebben bemoedigd
- jullie zouden hebben bemoedigd
- zij zouden hebben bemoedigd
Imperatief
- jij bemoedig
- jullie bemoedigt