Vervoeging van benauwen
Onbepaalde wijs (infinitief): benauwen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik benauw
- jij benauwt
- hij/zij/het benauwt
- wij benauwen
- jullie benauwen
- zij benauwen
Présent
- je préoccupe
- tu préoccupes
- il/elle préoccupe
- nous préoccupons
- vous préoccupez
- ils/elles préoccupent
Onvoltooid verleden tijd
- ik benauwde
- jij benauwde
- hij/zij/het benauwde
- wij benauwden
- jullie benauwden
- zij benauwden
Indicatif imparfait
- je préoccupais
- tu préoccupais
- il/elle préoccupait
- nous préoccupions
- vous préoccupiez
- ils/elles préoccupaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb benauwd
- jij hebt benauwd
- hij/zij/het heeft benauwd
- wij hebben benauwd
- jullie hebben benauwd
- zij hebben benauwd
Indicatif passé composé
- j'ai préoccupé
- tu as préoccupé
- il/elle a préoccupé
- nous avons préoccupé
- vous avez préoccupé
- ils/elles ont préoccupé
Voltooid verleden tijd
- ik had benauwd
- jij had benauwd
- hij/zij/het had benauwd
- wij hadden benauwd
- jullie hadden benauwd
- zij hadden benauwd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais préoccupé
- tu avais préoccupé
- il/elle avait préoccupé
- nous avions préoccupé
- vous aviez préoccupé
- ils/elles avaient préoccupé
Toekomende tijd I
- ik zal benauwen
- jij zult benauwen
- hij/zij/het zal benauwen
- wij zullen benauwen
- jullie zullen benauwen
- zij zullen benauwen
Indicatif futur
- je préoccuperai
- tu préoccuperas
- il/elle préoccupera
- nous préoccuperons
- vous préoccuperez
- ils/elles préoccuperont
Toekomende tijd II
- ik zal benauwd hebben
- jij zult benauwd hebben
- hij/zij/het zal benauwd hebben
- wij zullen benauwd hebben
- jullie zullen benauwd hebben
- zij zullen benauwd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai préoccupé
- tu auras préoccupé
- il/elle aura préoccupé
- nous aurons préoccupé
- vous aurez préoccupé
- ils/elles auront préoccupé
Conditionalis I
- ik zou benauwen
- jij zou benauwen
- hij/zij/het zou benauwen
- wij zouden benauwen
- jullie zouden benauwen
- zij zouden benauwen
Conditionnel présent
- je préoccuperais
- tu préoccuperais
- il/elle préoccuperait
- nous préoccuperions
- vous préoccuperiez
- ils/elles préoccuperaient
Conditionalis II
- ik zou hebben benauwd
- jij zou hebben benauwd
- hij/zij/het zou hebben benauwd
- wij zouden hebben benauwd
- jullie zouden hebben benauwd
- zij zouden hebben benauwd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais préoccupé
- tu aurais préoccupé
- il/elle aurait préoccupé
- nous aurions préoccupé
- vous auriez préoccupé
- ils/elles auraient préoccupé
Imperatief
- jij benauw
- jullie benauwt
Impératif
- tu préoccupe
- vous préoccupez