Vervoeging van beoefenen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik beoefen
    • jij beoefent
    • hij/zij/het beoefent
    • wij beoefenen
    • jullie beoefenen
    • zij beoefenen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik beoefende
    • jij beoefende
    • hij/zij/het beoefende
    • wij beoefenden
    • jullie beoefenden
    • zij beoefenden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb beoefend
    • jij hebt beoefend
    • hij/zij/het heeft beoefend
    • wij hebben beoefend
    • jullie hebben beoefend
    • zij hebben beoefend
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had beoefend
    • jij had beoefend
    • hij/zij/het had beoefend
    • wij hadden beoefend
    • jullie hadden beoefend
    • zij hadden beoefend
  • Toekomende tijd I

    • ik zal beoefenen
    • jij zult beoefenen
    • hij/zij/het zal beoefenen
    • wij zullen beoefenen
    • jullie zullen beoefenen
    • zij zullen beoefenen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal beoefend hebben
    • jij zult beoefend hebben
    • hij/zij/het zal beoefend hebben
    • wij zullen beoefend hebben
    • jullie zullen beoefend hebben
    • zij zullen beoefend hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou beoefenen
    • jij zou beoefenen
    • hij/zij/het zou beoefenen
    • wij zouden beoefenen
    • jullie zouden beoefenen
    • zij zouden beoefenen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben beoefend
    • jij zou hebben beoefend
    • hij/zij/het zou hebben beoefend
    • wij zouden hebben beoefend
    • jullie zouden hebben beoefend
    • zij zouden hebben beoefend
  • Imperatief

    • jij beoefen
    • jullie beoefent

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van beoefenen