Vervoeging van beogen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beoog
- jij beoogt
- hij/zij/het beoogt
- wij beogen
- jullie beogen
- zij beogen
Present
- I aim
- you aim
- he/she/it aims
- we aim
- you aim
- they aim
Onvoltooid verleden tijd
- ik beoogde
- jij beoogde
- hij/zij/het beoogde
- wij beoogden
- jullie beoogden
- zij beoogden
Simple past
- I aimed
- you aimed
- he/she/it aimed
- we aimed
- you aimed
- they aimed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beoogd
- jij hebt beoogd
- hij/zij/het heeft beoogd
- wij hebben beoogd
- jullie hebben beoogd
- zij hebben beoogd
Present perfect
- I have aimed
- you have aimed
- he/she/it has aimed
- we have aimed
- you have aimed
- they have aimed
Voltooid verleden tijd
- ik had beoogd
- jij had beoogd
- hij/zij/het had beoogd
- wij hadden beoogd
- jullie hadden beoogd
- zij hadden beoogd
Past perfect
- I had aimed
- you had aimed
- he/she/it had aimed
- we had aimed
- you had aimed
- they had aimed
Toekomende tijd I
- ik zal beogen
- jij zult beogen
- hij/zij/het zal beogen
- wij zullen beogen
- jullie zullen beogen
- zij zullen beogen
Future
- I will aim
- you will aim
- he/she/it will aim
- we will aim
- you will aim
- they will aim
Toekomende tijd II
- ik zal beoogd hebben
- jij zult beoogd hebben
- hij/zij/het zal beoogd hebben
- wij zullen beoogd hebben
- jullie zullen beoogd hebben
- zij zullen beoogd hebben
Future perfect
- I will have aimed
- you will have aimed
- he/she/it will have aimed
- we will have aimed
- you will have aimed
- they will have aimed
Conditionalis I
- ik zou beogen
- jij zou beogen
- hij/zij/het zou beogen
- wij zouden beogen
- jullie zouden beogen
- zij zouden beogen
Conditional present
- I would aim
- you would aim
- he/she/it would aim
- we would aim
- you would aim
- they would aim
Conditionalis II
- ik zou hebben beoogd
- jij zou hebben beoogd
- hij/zij/het zou hebben beoogd
- wij zouden hebben beoogd
- jullie zouden hebben beoogd
- zij zouden hebben beoogd
Conditional perfect
- I would have aimed
- you would have aimed
- he/she/it would have aimed
- we would have aimed
- you would have aimed
- they would have aimed
Imperatief
- jij beoog
- jullie beoogt
Imperative
- you aim
- you aim