Vervoeging van bepakken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bepak
    • jij bepakt
    • hij/zij/het bepakt
    • wij bepakken
    • jullie bepakken
    • zij bepakken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bepakte
    • jij bepakte
    • hij/zij/het bepakte
    • wij bepakten
    • jullie bepakten
    • zij bepakten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bepakt
    • jij hebt bepakt
    • hij/zij/het heeft bepakt
    • wij hebben bepakt
    • jullie hebben bepakt
    • zij hebben bepakt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bepakt
    • jij had bepakt
    • hij/zij/het had bepakt
    • wij hadden bepakt
    • jullie hadden bepakt
    • zij hadden bepakt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bepakken
    • jij zult bepakken
    • hij/zij/het zal bepakken
    • wij zullen bepakken
    • jullie zullen bepakken
    • zij zullen bepakken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bepakt hebben
    • jij zult bepakt hebben
    • hij/zij/het zal bepakt hebben
    • wij zullen bepakt hebben
    • jullie zullen bepakt hebben
    • zij zullen bepakt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bepakken
    • jij zou bepakken
    • hij/zij/het zou bepakken
    • wij zouden bepakken
    • jullie zouden bepakken
    • zij zouden bepakken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bepakt
    • jij zou hebben bepakt
    • hij/zij/het zou hebben bepakt
    • wij zouden hebben bepakt
    • jullie zouden hebben bepakt
    • zij zouden hebben bepakt
  • Imperatief

    • jij bepak
    • jullie bepakt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bepakken