Vervoeging van beproeven

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beproef
  • jij beproeft
  • hij/zij/het beproeft
  • wij beproeven
  • jullie beproeven
  • zij beproeven

Présent

  • j'afflige
  • tu affliges
  • il/elle afflige
  • nous affligeons
  • vous affligez
  • ils/elles affligent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beproefde
  • jij beproefde
  • hij/zij/het beproefde
  • wij beproefden
  • jullie beproefden
  • zij beproefden

Indicatif imparfait

  • j'affligeais
  • tu affligeais
  • il/elle affligeait
  • nous affligions
  • vous affligiez
  • ils/elles affligeaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beproefd
  • jij hebt beproefd
  • hij/zij/het heeft beproefd
  • wij hebben beproefd
  • jullie hebben beproefd
  • zij hebben beproefd

Indicatif passé composé

  • j'ai affligé
  • tu as affligé
  • il/elle a affligé
  • nous avons affligé
  • vous avez affligé
  • ils/elles ont affligé

Voltooid verleden tijd

  • ik had beproefd
  • jij had beproefd
  • hij/zij/het had beproefd
  • wij hadden beproefd
  • jullie hadden beproefd
  • zij hadden beproefd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais affligé
  • tu avais affligé
  • il/elle avait affligé
  • nous avions affligé
  • vous aviez affligé
  • ils/elles avaient affligé

Toekomende tijd I

  • ik zal beproeven
  • jij zult beproeven
  • hij/zij/het zal beproeven
  • wij zullen beproeven
  • jullie zullen beproeven
  • zij zullen beproeven

Indicatif futur

  • j'affligerai
  • tu affligeras
  • il/elle affligera
  • nous affligerons
  • vous affligerez
  • ils/elles affligeront

Toekomende tijd II

  • ik zal beproefd hebben
  • jij zult beproefd hebben
  • hij/zij/het zal beproefd hebben
  • wij zullen beproefd hebben
  • jullie zullen beproefd hebben
  • zij zullen beproefd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai affligé
  • tu auras affligé
  • il/elle aura affligé
  • nous aurons affligé
  • vous aurez affligé
  • ils/elles auront affligé

Conditionalis I

  • ik zou beproeven
  • jij zou beproeven
  • hij/zij/het zou beproeven
  • wij zouden beproeven
  • jullie zouden beproeven
  • zij zouden beproeven

Conditionnel présent

  • j'affligerais
  • tu affligerais
  • il/elle affligerait
  • nous affligerions
  • vous affligeriez
  • ils/elles affligeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben beproefd
  • jij zou hebben beproefd
  • hij/zij/het zou hebben beproefd
  • wij zouden hebben beproefd
  • jullie zouden hebben beproefd
  • zij zouden hebben beproefd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais affligé
  • tu aurais affligé
  • il/elle aurait affligé
  • nous aurions affligé
  • vous auriez affligé
  • ils/elles auraient affligé

Imperatief

  • jij beproef
  • jullie beproeft

Impératif

  • tu afflige
  • vous affligez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van beproeven