Vervoeging van berennen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik beren
    • jij berent
    • hij/zij/het berent
    • wij berennen
    • jullie berennen
    • zij berennen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik berende
    • jij berende
    • hij/zij/het berende
    • wij berenden
    • jullie berenden
    • zij berenden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb berend
    • jij hebt berend
    • hij/zij/het heeft berend
    • wij hebben berend
    • jullie hebben berend
    • zij hebben berend
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had berend
    • jij had berend
    • hij/zij/het had berend
    • wij hadden berend
    • jullie hadden berend
    • zij hadden berend
  • Toekomende tijd I

    • ik zal berennen
    • jij zult berennen
    • hij/zij/het zal berennen
    • wij zullen berennen
    • jullie zullen berennen
    • zij zullen berennen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal berend hebben
    • jij zult berend hebben
    • hij/zij/het zal berend hebben
    • wij zullen berend hebben
    • jullie zullen berend hebben
    • zij zullen berend hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou berennen
    • jij zou berennen
    • hij/zij/het zou berennen
    • wij zouden berennen
    • jullie zouden berennen
    • zij zouden berennen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben berend
    • jij zou hebben berend
    • hij/zij/het zou hebben berend
    • wij zouden hebben berend
    • jullie zouden hebben berend
    • zij zouden hebben berend
  • Imperatief

    • jij beren
    • jullie berent