Vervoeging van berispen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik berisp
    • jij berispt
    • hij/zij/het berispt
    • wij berispen
    • jullie berispen
    • zij berispen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik berispte
    • jij berispte
    • hij/zij/het berispte
    • wij berispten
    • jullie berispten
    • zij berispten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb berispt
    • jij hebt berispt
    • hij/zij/het heeft berispt
    • wij hebben berispt
    • jullie hebben berispt
    • zij hebben berispt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had berispt
    • jij had berispt
    • hij/zij/het had berispt
    • wij hadden berispt
    • jullie hadden berispt
    • zij hadden berispt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal berispen
    • jij zult berispen
    • hij/zij/het zal berispen
    • wij zullen berispen
    • jullie zullen berispen
    • zij zullen berispen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal berispt hebben
    • jij zult berispt hebben
    • hij/zij/het zal berispt hebben
    • wij zullen berispt hebben
    • jullie zullen berispt hebben
    • zij zullen berispt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou berispen
    • jij zou berispen
    • hij/zij/het zou berispen
    • wij zouden berispen
    • jullie zouden berispen
    • zij zouden berispen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben berispt
    • jij zou hebben berispt
    • hij/zij/het zou hebben berispt
    • wij zouden hebben berispt
    • jullie zouden hebben berispt
    • zij zouden hebben berispt
  • Imperatief

    • jij berisp
    • jullie berispt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van berispen