Vervoeging van beschaven
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beschaaf
- jij beschaaft
- hij/zij/het beschaaft
- wij beschaven
- jullie beschaven
- zij beschaven
Onvoltooid verleden tijd
- ik beschaafde
- jij beschaafde
- hij/zij/het beschaafde
- wij beschaafden
- jullie beschaafden
- zij beschaafden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beschaafd
- jij hebt beschaafd
- hij/zij/het heeft beschaafd
- wij hebben beschaafd
- jullie hebben beschaafd
- zij hebben beschaafd
Voltooid verleden tijd
- ik had beschaafd
- jij had beschaafd
- hij/zij/het had beschaafd
- wij hadden beschaafd
- jullie hadden beschaafd
- zij hadden beschaafd
Toekomende tijd I
- ik zal beschaven
- jij zult beschaven
- hij/zij/het zal beschaven
- wij zullen beschaven
- jullie zullen beschaven
- zij zullen beschaven
Toekomende tijd II
- ik zal beschaafd hebben
- jij zult beschaafd hebben
- hij/zij/het zal beschaafd hebben
- wij zullen beschaafd hebben
- jullie zullen beschaafd hebben
- zij zullen beschaafd hebben
Conditionalis I
- ik zou beschaven
- jij zou beschaven
- hij/zij/het zou beschaven
- wij zouden beschaven
- jullie zouden beschaven
- zij zouden beschaven
Conditionalis II
- ik zou hebben beschaafd
- jij zou hebben beschaafd
- hij/zij/het zou hebben beschaafd
- wij zouden hebben beschaafd
- jullie zouden hebben beschaafd
- zij zouden hebben beschaafd
Imperatief
- jij beschaaf
- jullie beschaaft