Vervoeging van beschieten
Onbepaalde wijs (infinitief): beschieten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beschiet
- jij beschiet
- hij/zij/het beschiet
- wij beschieten
- jullie beschieten
- zij beschieten
Indicativo presente
- yo bombardeo
- tú bombardeas
- él/ella bombardea
- nosotros bombardeamos
- vosotros bombardeáis
- ellos/ellas bombardean
Onvoltooid verleden tijd
- ik beschoot
- jij beschoot
- hij/zij/het beschoot
- wij beschoten
- jullie beschoten
- zij beschoten
Indefinido
- yo bombardeé
- tú bombardeaste
- él/ella bombardeó
- nosotros bombardeamos
- vosotros bombardeasteis
- ellos/ellas bombardearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beschoten
- jij hebt beschoten
- hij/zij/het heeft beschoten
- wij hebben beschoten
- jullie hebben beschoten
- zij hebben beschoten
Pretérito perfecto compuesto
- yo he bombardeado
- tú has bombardeado
- él/ella ha bombardeado
- nosotros hemos bombardeado
- vosotros habéis bombardeado
- ellos/ellas han bombardeado
Voltooid verleden tijd
- ik had beschoten
- jij had beschoten
- hij/zij/het had beschoten
- wij hadden beschoten
- jullie hadden beschoten
- zij hadden beschoten
Pluscuamperfecto
- yo había bombardeado
- tú habías bombardeado
- él/ella había bombardeado
- nosotros habíamos bombardeado
- vosotros habíais bombardeado
- ellos/ellas habían bombardeado
Toekomende tijd I
- ik zal beschieten
- jij zult beschieten
- hij/zij/het zal beschieten
- wij zullen beschieten
- jullie zullen beschieten
- zij zullen beschieten
Futuro I
- yo bombardearé
- tú bombardearás
- él/ella bombardeará
- nosotros bombardearemos
- vosotros bombardearéis
- ellos/ellas bombardearán
Toekomende tijd II
- ik zal beschoten hebben
- jij zult beschoten hebben
- hij/zij/het zal beschoten hebben
- wij zullen beschoten hebben
- jullie zullen beschoten hebben
- zij zullen beschoten hebben
Futuro perfecto
- yo habré bombardeado
- tú habrás bombardeado
- él/ella habrá bombardeado
- nosotros habremos bombardeado
- vosotros habréis bombardeado
- ellos/ellas habrán bombardeado
Conditionalis I
- ik zou beschieten
- jij zou beschieten
- hij/zij/het zou beschieten
- wij zouden beschieten
- jullie zouden beschieten
- zij zouden beschieten
Condicional
- yo bombardearía
- tú bombardearías
- él/ella bombardearía
- nosotros bombardearíamos
- vosotros bombardearíais
- ellos/ellas bombardearían
Conditionalis II
- ik zou hebben beschoten
- jij zou hebben beschoten
- hij/zij/het zou hebben beschoten
- wij zouden hebben beschoten
- jullie zouden hebben beschoten
- zij zouden hebben beschoten
Condicional perfecto
- yo habría bombardeado
- tú habrías bombardeado
- él/ella habría bombardeado
- nosotros habríamos bombardeado
- vosotros habríais bombardeado
- ellos/ellas habrían bombardeado
Imperatief
- jij beschiet
- jullie beschiet
Imperativo presente
- tú bombardea
- vosotros bombardead