Vervoeging van besmetten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik besmet
- jij besmet
- hij/zij/het besmet
- wij besmetten
- jullie besmetten
- zij besmetten
Onvoltooid verleden tijd
- ik besmette
- jij besmette
- hij/zij/het besmette
- wij besmetten
- jullie besmetten
- zij besmetten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb besmet
- jij hebt besmet
- hij/zij/het heeft besmet
- wij hebben besmet
- jullie hebben besmet
- zij hebben besmet
Voltooid verleden tijd
- ik had besmet
- jij had besmet
- hij/zij/het had besmet
- wij hadden besmet
- jullie hadden besmet
- zij hadden besmet
Toekomende tijd I
- ik zal besmetten
- jij zult besmetten
- hij/zij/het zal besmetten
- wij zullen besmetten
- jullie zullen besmetten
- zij zullen besmetten
Toekomende tijd II
- ik zal besmet hebben
- jij zult besmet hebben
- hij/zij/het zal besmet hebben
- wij zullen besmet hebben
- jullie zullen besmet hebben
- zij zullen besmet hebben
Conditionalis I
- ik zou besmetten
- jij zou besmetten
- hij/zij/het zou besmetten
- wij zouden besmetten
- jullie zouden besmetten
- zij zouden besmetten
Conditionalis II
- ik zou hebben besmet
- jij zou hebben besmet
- hij/zij/het zou hebben besmet
- wij zouden hebben besmet
- jullie zouden hebben besmet
- zij zouden hebben besmet
Imperatief
- jij besmet
- jullie besmet