Vervoeging van bespoedigen

Onbepaalde wijs (infinitief): bespoedigen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bespoedig
    • jij bespoedigt
    • hij/zij/het bespoedigt
    • wij bespoedigen
    • jullie bespoedigen
    • zij bespoedigen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bespoedigde
    • jij bespoedigde
    • hij/zij/het bespoedigde
    • wij bespoedigden
    • jullie bespoedigden
    • zij bespoedigden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bespoedigd
    • jij hebt bespoedigd
    • hij/zij/het heeft bespoedigd
    • wij hebben bespoedigd
    • jullie hebben bespoedigd
    • zij hebben bespoedigd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bespoedigd
    • jij had bespoedigd
    • hij/zij/het had bespoedigd
    • wij hadden bespoedigd
    • jullie hadden bespoedigd
    • zij hadden bespoedigd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bespoedigen
    • jij zult bespoedigen
    • hij/zij/het zal bespoedigen
    • wij zullen bespoedigen
    • jullie zullen bespoedigen
    • zij zullen bespoedigen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bespoedigd hebben
    • jij zult bespoedigd hebben
    • hij/zij/het zal bespoedigd hebben
    • wij zullen bespoedigd hebben
    • jullie zullen bespoedigd hebben
    • zij zullen bespoedigd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bespoedigen
    • jij zou bespoedigen
    • hij/zij/het zou bespoedigen
    • wij zouden bespoedigen
    • jullie zouden bespoedigen
    • zij zouden bespoedigen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bespoedigd
    • jij zou hebben bespoedigd
    • hij/zij/het zou hebben bespoedigd
    • wij zouden hebben bespoedigd
    • jullie zouden hebben bespoedigd
    • zij zouden hebben bespoedigd
  • Imperatief

    • jij bespoedig
    • jullie bespoedigt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van bespoedigen