Vervoeging van bespreken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bespreek
    • jij bespreekt
    • hij/zij/het bespreekt
    • wij bespreken
    • jullie bespreken
    • zij bespreken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik besprak
    • jij besprak
    • hij/zij/het besprak
    • wij bespraken
    • jullie bespraken
    • zij bespraken
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb besproken
    • jij hebt besproken
    • hij/zij/het heeft besproken
    • wij hebben besproken
    • jullie hebben besproken
    • zij hebben besproken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had besproken
    • jij had besproken
    • hij/zij/het had besproken
    • wij hadden besproken
    • jullie hadden besproken
    • zij hadden besproken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bespreken
    • jij zult bespreken
    • hij/zij/het zal bespreken
    • wij zullen bespreken
    • jullie zullen bespreken
    • zij zullen bespreken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal besproken hebben
    • jij zult besproken hebben
    • hij/zij/het zal besproken hebben
    • wij zullen besproken hebben
    • jullie zullen besproken hebben
    • zij zullen besproken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bespreken
    • jij zou bespreken
    • hij/zij/het zou bespreken
    • wij zouden bespreken
    • jullie zouden bespreken
    • zij zouden bespreken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben besproken
    • jij zou hebben besproken
    • hij/zij/het zou hebben besproken
    • wij zouden hebben besproken
    • jullie zouden hebben besproken
    • zij zouden hebben besproken
  • Imperatief

    • jij bespreek
    • jullie bespreekt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van bespreken