Vervoeging van besproeien

Onbepaalde wijs (infinitief): besproeien

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik besproei
    • jij besproeit
    • hij/zij/het besproeit
    • wij besproeien
    • jullie besproeien
    • zij besproeien
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik besproeide
    • jij besproeide
    • hij/zij/het besproeide
    • wij besproeiden
    • jullie besproeiden
    • zij besproeiden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb besproeid
    • jij hebt besproeid
    • hij/zij/het heeft besproeid
    • wij hebben besproeid
    • jullie hebben besproeid
    • zij hebben besproeid
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had besproeid
    • jij had besproeid
    • hij/zij/het had besproeid
    • wij hadden besproeid
    • jullie hadden besproeid
    • zij hadden besproeid
  • Toekomende tijd I

    • ik zal besproeien
    • jij zult besproeien
    • hij/zij/het zal besproeien
    • wij zullen besproeien
    • jullie zullen besproeien
    • zij zullen besproeien
  • Toekomende tijd II

    • ik zal besproeid hebben
    • jij zult besproeid hebben
    • hij/zij/het zal besproeid hebben
    • wij zullen besproeid hebben
    • jullie zullen besproeid hebben
    • zij zullen besproeid hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou besproeien
    • jij zou besproeien
    • hij/zij/het zou besproeien
    • wij zouden besproeien
    • jullie zouden besproeien
    • zij zouden besproeien
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben besproeid
    • jij zou hebben besproeid
    • hij/zij/het zou hebben besproeid
    • wij zouden hebben besproeid
    • jullie zouden hebben besproeid
    • zij zouden hebben besproeid
  • Imperatief

    • jij besproei
    • jullie besproeit

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van besproeien