Vervoeging van bestelen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik besteel
- jij besteelt
- hij/zij/het besteelt
- wij bestelen
- jullie bestelen
- zij bestelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik bestal
- jij bestal
- hij/zij/het bestal
- wij bestalen
- jullie bestalen
- zij bestalen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bestolen
- jij hebt bestolen
- hij/zij/het heeft bestolen
- wij hebben bestolen
- jullie hebben bestolen
- zij hebben bestolen
Voltooid verleden tijd
- ik had bestolen
- jij had bestolen
- hij/zij/het had bestolen
- wij hadden bestolen
- jullie hadden bestolen
- zij hadden bestolen
Toekomende tijd I
- ik zal bestelen
- jij zult bestelen
- hij/zij/het zal bestelen
- wij zullen bestelen
- jullie zullen bestelen
- zij zullen bestelen
Toekomende tijd II
- ik zal bestolen hebben
- jij zult bestolen hebben
- hij/zij/het zal bestolen hebben
- wij zullen bestolen hebben
- jullie zullen bestolen hebben
- zij zullen bestolen hebben
Conditionalis I
- ik zou bestelen
- jij zou bestelen
- hij/zij/het zou bestelen
- wij zouden bestelen
- jullie zouden bestelen
- zij zouden bestelen
Conditionalis II
- ik zou hebben bestolen
- jij zou hebben bestolen
- hij/zij/het zou hebben bestolen
- wij zouden hebben bestolen
- jullie zouden hebben bestolen
- zij zouden hebben bestolen
Imperatief
- jij besteel
- jullie besteelt