Vervoeging van bestraffen

Onbepaalde wijs (infinitief): bestraffen

Vertaling: punir

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bestraf
  • jij bestraft
  • hij/zij/het bestraft
  • wij bestraffen
  • jullie bestraffen
  • zij bestraffen

Présent

  • je punis
  • tu punis
  • il/elle punit
  • nous punissons
  • vous punissez
  • ils/elles punissent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bestrafte
  • jij bestrafte
  • hij/zij/het bestrafte
  • wij bestraften
  • jullie bestraften
  • zij bestraften

Indicatif imparfait

  • je punissais
  • tu punissais
  • il/elle punissait
  • nous punissions
  • vous punissiez
  • ils/elles punissaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bestraft
  • jij hebt bestraft
  • hij/zij/het heeft bestraft
  • wij hebben bestraft
  • jullie hebben bestraft
  • zij hebben bestraft

Indicatif passé composé

  • j'ai puni
  • tu as puni
  • il/elle a puni
  • nous avons puni
  • vous avez puni
  • ils/elles ont puni

Voltooid verleden tijd

  • ik had bestraft
  • jij had bestraft
  • hij/zij/het had bestraft
  • wij hadden bestraft
  • jullie hadden bestraft
  • zij hadden bestraft

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais puni
  • tu avais puni
  • il/elle avait puni
  • nous avions puni
  • vous aviez puni
  • ils/elles avaient puni

Toekomende tijd I

  • ik zal bestraffen
  • jij zult bestraffen
  • hij/zij/het zal bestraffen
  • wij zullen bestraffen
  • jullie zullen bestraffen
  • zij zullen bestraffen

Indicatif futur

  • je punirai
  • tu puniras
  • il/elle punira
  • nous punirons
  • vous punirez
  • ils/elles puniront

Toekomende tijd II

  • ik zal bestraft hebben
  • jij zult bestraft hebben
  • hij/zij/het zal bestraft hebben
  • wij zullen bestraft hebben
  • jullie zullen bestraft hebben
  • zij zullen bestraft hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai puni
  • tu auras puni
  • il/elle aura puni
  • nous aurons puni
  • vous aurez puni
  • ils/elles auront puni

Conditionalis I

  • ik zou bestraffen
  • jij zou bestraffen
  • hij/zij/het zou bestraffen
  • wij zouden bestraffen
  • jullie zouden bestraffen
  • zij zouden bestraffen

Conditionnel présent

  • je punirais
  • tu punirais
  • il/elle punirait
  • nous punirions
  • vous puniriez
  • ils/elles puniraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben bestraft
  • jij zou hebben bestraft
  • hij/zij/het zou hebben bestraft
  • wij zouden hebben bestraft
  • jullie zouden hebben bestraft
  • zij zouden hebben bestraft

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais puni
  • tu aurais puni
  • il/elle aurait puni
  • nous aurions puni
  • vous auriez puni
  • ils/elles auraient puni

Imperatief

  • jij bestraf
  • jullie bestraft

Impératif

  • tu punis
  • vous punissez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van bestraffen