Vervoeging van betreden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik betreed
    • jij betreedt
    • hij/zij/het betreedt
    • wij betreden
    • jullie betreden
    • zij betreden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik betrad
    • jij betrad
    • hij/zij/het betrad
    • wij betraden
    • jullie betraden
    • zij betraden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb betreden
    • jij hebt betreden
    • hij/zij/het heeft betreden
    • wij hebben betreden
    • jullie hebben betreden
    • zij hebben betreden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had betreden
    • jij had betreden
    • hij/zij/het had betreden
    • wij hadden betreden
    • jullie hadden betreden
    • zij hadden betreden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal betreden
    • jij zult betreden
    • hij/zij/het zal betreden
    • wij zullen betreden
    • jullie zullen betreden
    • zij zullen betreden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal betreden hebben
    • jij zult betreden hebben
    • hij/zij/het zal betreden hebben
    • wij zullen betreden hebben
    • jullie zullen betreden hebben
    • zij zullen betreden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou betreden
    • jij zou betreden
    • hij/zij/het zou betreden
    • wij zouden betreden
    • jullie zouden betreden
    • zij zouden betreden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben betreden
    • jij zou hebben betreden
    • hij/zij/het zou hebben betreden
    • wij zouden hebben betreden
    • jullie zouden hebben betreden
    • zij zouden hebben betreden
  • Imperatief

    • jij betreed
    • jullie betreedt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van betreden