Vervoeging van betreuren
Onbepaalde wijs (infinitief): betreuren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik betreur
- jij betreurt
- hij/zij/het betreurt
- wij betreuren
- jullie betreuren
- zij betreuren
Presente
- io rincresco
- tu rincresci
- lui/lei/Lei rincresce
- noi rincresciamo
- voi/Voi rincrescete
- loro/Loro rincrescono
Onvoltooid verleden tijd
- ik betreurde
- jij betreurde
- hij/zij/het betreurde
- wij betreurden
- jullie betreurden
- zij betreurden
Imperfetto
- io rincrescevo
- tu rincrescevi
- lui/lei/Lei rincresceva
- noi rincrescevamo
- voi/Voi rincrescevate
- loro/Loro rincrescevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb betreurd
- jij hebt betreurd
- hij/zij/het heeft betreurd
- wij hebben betreurd
- jullie hebben betreurd
- zij hebben betreurd
Passato prossimo
- io sono rincresciuto
- tu sei rincresciuto
- lui/lei/Lei è rincresciuto
- noi siamo rincresciuti
- voi/Voi siete rincresciuti
- loro/Loro sono rincresciuti
Voltooid verleden tijd
- ik had betreurd
- jij had betreurd
- hij/zij/het had betreurd
- wij hadden betreurd
- jullie hadden betreurd
- zij hadden betreurd
Trapassato prossimo
- io ero rincresciuto
- tu eri rincresciuto
- lui/lei/Lei era rincresciuto
- noi eravamo rincresciuti
- voi/Voi eravate rincresciuti
- loro/Loro erano rincresciuti
Toekomende tijd I
- ik zal betreuren
- jij zult betreuren
- hij/zij/het zal betreuren
- wij zullen betreuren
- jullie zullen betreuren
- zij zullen betreuren
Futuro semplice
- io rincrescerò
- tu rincrescerai
- lui/lei/Lei rincrescerà
- noi rincresceremo
- voi/Voi rincrescerete
- loro/Loro rincresceranno
Toekomende tijd II
- ik zal betreurd hebben
- jij zult betreurd hebben
- hij/zij/het zal betreurd hebben
- wij zullen betreurd hebben
- jullie zullen betreurd hebben
- zij zullen betreurd hebben
Futuro anteriore
- io sarò rincresciuto
- tu sarai rincresciuto
- lui/lei/Lei sarà rincresciuto
- noi saremo rincresciuti
- voi/Voi sarete rincresciuti
- loro/Loro saranno rincresciuti
Conditionalis I
- ik zou betreuren
- jij zou betreuren
- hij/zij/het zou betreuren
- wij zouden betreuren
- jullie zouden betreuren
- zij zouden betreuren
Condizionale presente
- io rincrescerei
- tu rincresceresti
- lui/lei/Lei rincrescerebbe
- noi rincresceremmo
- voi/Voi rincrescereste
- loro/Loro rincrescerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben betreurd
- jij zou hebben betreurd
- hij/zij/het zou hebben betreurd
- wij zouden hebben betreurd
- jullie zouden hebben betreurd
- zij zouden hebben betreurd
Condizionale passato
- io sarei rincresciuto
- tu saresti rincresciuto
- lui/lei/Lei sarebbe rincresciuto
- noi saremmo rincresciuti
- voi/Voi sareste rincresciuti
- loro/Loro sarebbero rincresciuti
Imperatief
- jij betreur
- jullie betreurt
Imperativo
- tu rincresci
- voi/Voi rincrescete