Vervoeging van betuigen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik betuig
    • jij betuigt
    • hij/zij/het betuigt
    • wij betuigen
    • jullie betuigen
    • zij betuigen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik betuigde
    • jij betuigde
    • hij/zij/het betuigde
    • wij betuigden
    • jullie betuigden
    • zij betuigden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb betuigd
    • jij hebt betuigd
    • hij/zij/het heeft betuigd
    • wij hebben betuigd
    • jullie hebben betuigd
    • zij hebben betuigd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had betuigd
    • jij had betuigd
    • hij/zij/het had betuigd
    • wij hadden betuigd
    • jullie hadden betuigd
    • zij hadden betuigd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal betuigen
    • jij zult betuigen
    • hij/zij/het zal betuigen
    • wij zullen betuigen
    • jullie zullen betuigen
    • zij zullen betuigen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal betuigd hebben
    • jij zult betuigd hebben
    • hij/zij/het zal betuigd hebben
    • wij zullen betuigd hebben
    • jullie zullen betuigd hebben
    • zij zullen betuigd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou betuigen
    • jij zou betuigen
    • hij/zij/het zou betuigen
    • wij zouden betuigen
    • jullie zouden betuigen
    • zij zouden betuigen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben betuigd
    • jij zou hebben betuigd
    • hij/zij/het zou hebben betuigd
    • wij zouden hebben betuigd
    • jullie zouden hebben betuigd
    • zij zouden hebben betuigd
  • Imperatief

    • jij betuig
    • jullie betuigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van betuigen