Vervoeging van beveiligen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beveilig
- jij beveiligt
- hij/zij/het beveiligt
- wij beveiligen
- jullie beveiligen
- zij beveiligen
Onvoltooid verleden tijd
- ik beveiligde
- jij beveiligde
- hij/zij/het beveiligde
- wij beveiligden
- jullie beveiligden
- zij beveiligden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beveiligd
- jij hebt beveiligd
- hij/zij/het heeft beveiligd
- wij hebben beveiligd
- jullie hebben beveiligd
- zij hebben beveiligd
Voltooid verleden tijd
- ik had beveiligd
- jij had beveiligd
- hij/zij/het had beveiligd
- wij hadden beveiligd
- jullie hadden beveiligd
- zij hadden beveiligd
Toekomende tijd I
- ik zal beveiligen
- jij zult beveiligen
- hij/zij/het zal beveiligen
- wij zullen beveiligen
- jullie zullen beveiligen
- zij zullen beveiligen
Toekomende tijd II
- ik zal beveiligd hebben
- jij zult beveiligd hebben
- hij/zij/het zal beveiligd hebben
- wij zullen beveiligd hebben
- jullie zullen beveiligd hebben
- zij zullen beveiligd hebben
Conditionalis I
- ik zou beveiligen
- jij zou beveiligen
- hij/zij/het zou beveiligen
- wij zouden beveiligen
- jullie zouden beveiligen
- zij zouden beveiligen
Conditionalis II
- ik zou hebben beveiligd
- jij zou hebben beveiligd
- hij/zij/het zou hebben beveiligd
- wij zouden hebben beveiligd
- jullie zouden hebben beveiligd
- zij zouden hebben beveiligd
Imperatief
- jij beveilig
- jullie beveiligt