Vervoeging van bewaken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bewaak
    • jij bewaakt
    • hij/zij/het bewaakt
    • wij bewaken
    • jullie bewaken
    • zij bewaken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bewaakte
    • jij bewaakte
    • hij/zij/het bewaakte
    • wij bewaakten
    • jullie bewaakten
    • zij bewaakten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bewaakt
    • jij hebt bewaakt
    • hij/zij/het heeft bewaakt
    • wij hebben bewaakt
    • jullie hebben bewaakt
    • zij hebben bewaakt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bewaakt
    • jij had bewaakt
    • hij/zij/het had bewaakt
    • wij hadden bewaakt
    • jullie hadden bewaakt
    • zij hadden bewaakt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bewaken
    • jij zult bewaken
    • hij/zij/het zal bewaken
    • wij zullen bewaken
    • jullie zullen bewaken
    • zij zullen bewaken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bewaakt hebben
    • jij zult bewaakt hebben
    • hij/zij/het zal bewaakt hebben
    • wij zullen bewaakt hebben
    • jullie zullen bewaakt hebben
    • zij zullen bewaakt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bewaken
    • jij zou bewaken
    • hij/zij/het zou bewaken
    • wij zouden bewaken
    • jullie zouden bewaken
    • zij zouden bewaken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bewaakt
    • jij zou hebben bewaakt
    • hij/zij/het zou hebben bewaakt
    • wij zouden hebben bewaakt
    • jullie zouden hebben bewaakt
    • zij zouden hebben bewaakt
  • Imperatief

    • jij bewaak
    • jullie bewaakt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bewaken