Vervoeging van bewapenen
Onbepaalde wijs (infinitief): bewapenen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bewapen
- jij bewapent
- hij/zij/het bewapent
- wij bewapenen
- jullie bewapenen
- zij bewapenen
Presente
- io armo
- tu armi
- lui/lei/Lei arma
- noi armiamo
- voi/Voi armate
- loro/Loro armano
Onvoltooid verleden tijd
- ik bewapende
- jij bewapende
- hij/zij/het bewapende
- wij bewapenden
- jullie bewapenden
- zij bewapenden
Imperfetto
- io armavo
- tu armavi
- lui/lei/Lei armava
- noi armavamo
- voi/Voi armavate
- loro/Loro armavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bewapend
- jij hebt bewapend
- hij/zij/het heeft bewapend
- wij hebben bewapend
- jullie hebben bewapend
- zij hebben bewapend
Passato prossimo
- io ho armato
- tu hai armato
- lui/lei/Lei ha armato
- noi abbiamo armato
- voi/Voi avete armato
- loro/Loro hanno armato
Voltooid verleden tijd
- ik had bewapend
- jij had bewapend
- hij/zij/het had bewapend
- wij hadden bewapend
- jullie hadden bewapend
- zij hadden bewapend
Trapassato prossimo
- io avevo armato
- tu avevi armato
- lui/lei/Lei aveva armato
- noi avevamo armato
- voi/Voi avevate armato
- loro/Loro avevano armato
Toekomende tijd I
- ik zal bewapenen
- jij zult bewapenen
- hij/zij/het zal bewapenen
- wij zullen bewapenen
- jullie zullen bewapenen
- zij zullen bewapenen
Futuro semplice
- io armerò
- tu armerai
- lui/lei/Lei armerà
- noi armeremo
- voi/Voi armerete
- loro/Loro armeranno
Toekomende tijd II
- ik zal bewapend hebben
- jij zult bewapend hebben
- hij/zij/het zal bewapend hebben
- wij zullen bewapend hebben
- jullie zullen bewapend hebben
- zij zullen bewapend hebben
Futuro anteriore
- io avrò armato
- tu avrai armato
- lui/lei/Lei avrà armato
- noi avremo armato
- voi/Voi avrete armato
- loro/Loro avranno armato
Conditionalis I
- ik zou bewapenen
- jij zou bewapenen
- hij/zij/het zou bewapenen
- wij zouden bewapenen
- jullie zouden bewapenen
- zij zouden bewapenen
Condizionale presente
- io armerei
- tu armeresti
- lui/lei/Lei armerebbe
- noi armeremmo
- voi/Voi armereste
- loro/Loro armerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben bewapend
- jij zou hebben bewapend
- hij/zij/het zou hebben bewapend
- wij zouden hebben bewapend
- jullie zouden hebben bewapend
- zij zouden hebben bewapend
Condizionale passato
- io avrei armato
- tu avresti armato
- lui/lei/Lei avrebbe armato
- noi avremmo armato
- voi/Voi avreste armato
- loro/Loro avrebbero armato
Imperatief
- jij bewapen
- jullie bewapent
Imperativo
- tu arma
- voi/Voi armate