Vervoeging van bewegen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik beweeg
    • jij beweegt
    • hij/zij/het beweegt
    • wij bewegen
    • jullie bewegen
    • zij bewegen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bewoog
    • jij bewoog
    • hij/zij/het bewoog
    • wij bewogen
    • jullie bewogen
    • zij bewogen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bewogen
    • jij hebt bewogen
    • hij/zij/het heeft bewogen
    • wij hebben bewogen
    • jullie hebben bewogen
    • zij hebben bewogen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bewogen
    • jij had bewogen
    • hij/zij/het had bewogen
    • wij hadden bewogen
    • jullie hadden bewogen
    • zij hadden bewogen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bewegen
    • jij zult bewegen
    • hij/zij/het zal bewegen
    • wij zullen bewegen
    • jullie zullen bewegen
    • zij zullen bewegen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bewogen hebben
    • jij zult bewogen hebben
    • hij/zij/het zal bewogen hebben
    • wij zullen bewogen hebben
    • jullie zullen bewogen hebben
    • zij zullen bewogen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bewegen
    • jij zou bewegen
    • hij/zij/het zou bewegen
    • wij zouden bewegen
    • jullie zouden bewegen
    • zij zouden bewegen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bewogen
    • jij zou hebben bewogen
    • hij/zij/het zou hebben bewogen
    • wij zouden hebben bewogen
    • jullie zouden hebben bewogen
    • zij zouden hebben bewogen
  • Imperatief

    • jij beweeg
    • jullie beweegt

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van bewegen