Vervoeging van bezegelen
Onbepaalde wijs (infinitief): bezegelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bezegel
- jij bezegelt
- hij/zij/het bezegelt
- wij bezegelen
- jullie bezegelen
- zij bezegelen
Present
- I confirm
- you confirm
- he/she/it confirms
- we confirm
- you confirm
- they confirm
Onvoltooid verleden tijd
- ik bezegelde
- jij bezegelde
- hij/zij/het bezegelde
- wij bezegelden
- jullie bezegelden
- zij bezegelden
Simple past
- I confirmed
- you confirmed
- he/she/it confirmed
- we confirmed
- you confirmed
- they confirmed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bezegeld
- jij hebt bezegeld
- hij/zij/het heeft bezegeld
- wij hebben bezegeld
- jullie hebben bezegeld
- zij hebben bezegeld
Present perfect
- I have confirmed
- you have confirmed
- he/she/it has confirmed
- we have confirmed
- you have confirmed
- they have confirmed
Voltooid verleden tijd
- ik had bezegeld
- jij had bezegeld
- hij/zij/het had bezegeld
- wij hadden bezegeld
- jullie hadden bezegeld
- zij hadden bezegeld
Past perfect
- I had confirmed
- you had confirmed
- he/she/it had confirmed
- we had confirmed
- you had confirmed
- they had confirmed
Toekomende tijd I
- ik zal bezegelen
- jij zult bezegelen
- hij/zij/het zal bezegelen
- wij zullen bezegelen
- jullie zullen bezegelen
- zij zullen bezegelen
Future
- I will confirm
- you will confirm
- he/she/it will confirm
- we will confirm
- you will confirm
- they will confirm
Toekomende tijd II
- ik zal bezegeld hebben
- jij zult bezegeld hebben
- hij/zij/het zal bezegeld hebben
- wij zullen bezegeld hebben
- jullie zullen bezegeld hebben
- zij zullen bezegeld hebben
Future perfect
- I will have confirmed
- you will have confirmed
- he/she/it will have confirmed
- we will have confirmed
- you will have confirmed
- they will have confirmed
Conditionalis I
- ik zou bezegelen
- jij zou bezegelen
- hij/zij/het zou bezegelen
- wij zouden bezegelen
- jullie zouden bezegelen
- zij zouden bezegelen
Conditional present
- I would confirm
- you would confirm
- he/she/it would confirm
- we would confirm
- you would confirm
- they would confirm
Conditionalis II
- ik zou hebben bezegeld
- jij zou hebben bezegeld
- hij/zij/het zou hebben bezegeld
- wij zouden hebben bezegeld
- jullie zouden hebben bezegeld
- zij zouden hebben bezegeld
Conditional perfect
- I would have confirmed
- you would have confirmed
- he/she/it would have confirmed
- we would have confirmed
- you would have confirmed
- they would have confirmed
Imperatief
- jij bezegel
- jullie bezegelt
Imperative
- you confirm
- you confirm