Vervoeging van bezielen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik beziel
    • jij bezielt
    • hij/zij/het bezielt
    • wij bezielen
    • jullie bezielen
    • zij bezielen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bezielde
    • jij bezielde
    • hij/zij/het bezielde
    • wij bezielden
    • jullie bezielden
    • zij bezielden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bezield
    • jij hebt bezield
    • hij/zij/het heeft bezield
    • wij hebben bezield
    • jullie hebben bezield
    • zij hebben bezield
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bezield
    • jij had bezield
    • hij/zij/het had bezield
    • wij hadden bezield
    • jullie hadden bezield
    • zij hadden bezield
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bezielen
    • jij zult bezielen
    • hij/zij/het zal bezielen
    • wij zullen bezielen
    • jullie zullen bezielen
    • zij zullen bezielen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bezield hebben
    • jij zult bezield hebben
    • hij/zij/het zal bezield hebben
    • wij zullen bezield hebben
    • jullie zullen bezield hebben
    • zij zullen bezield hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bezielen
    • jij zou bezielen
    • hij/zij/het zou bezielen
    • wij zouden bezielen
    • jullie zouden bezielen
    • zij zouden bezielen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bezield
    • jij zou hebben bezield
    • hij/zij/het zou hebben bezield
    • wij zouden hebben bezield
    • jullie zouden hebben bezield
    • zij zouden hebben bezield
  • Imperatief

    • jij beziel
    • jullie bezielt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bezielen