Vervoeging van bezitten
Onbepaalde wijs (infinitief): bezitten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bezit
- jij bezit
- hij/zij/het bezit
- wij bezitten
- jullie bezitten
- zij bezitten
Présent
- je possède
- tu possèdes
- il/elle possède
- nous possédons
- vous possédez
- ils/elles possèdent
Onvoltooid verleden tijd
- ik bezat
- jij bezat
- hij/zij/het bezat
- wij bezaten
- jullie bezaten
- zij bezaten
Indicatif imparfait
- je possédais
- tu possédais
- il/elle possédait
- nous possédions
- vous possédiez
- ils/elles possédaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bezeten
- jij hebt bezeten
- hij/zij/het heeft bezeten
- wij hebben bezeten
- jullie hebben bezeten
- zij hebben bezeten
Indicatif passé composé
- j'ai possédé
- tu as possédé
- il/elle a possédé
- nous avons possédé
- vous avez possédé
- ils/elles ont possédé
Voltooid verleden tijd
- ik had bezeten
- jij had bezeten
- hij/zij/het had bezeten
- wij hadden bezeten
- jullie hadden bezeten
- zij hadden bezeten
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais possédé
- tu avais possédé
- il/elle avait possédé
- nous avions possédé
- vous aviez possédé
- ils/elles avaient possédé
Toekomende tijd I
- ik zal bezitten
- jij zult bezitten
- hij/zij/het zal bezitten
- wij zullen bezitten
- jullie zullen bezitten
- zij zullen bezitten
Indicatif futur
- je posséderai
- tu posséderas
- il/elle possédera
- nous posséderons
- vous posséderez
- ils/elles posséderont
Toekomende tijd II
- ik zal bezeten hebben
- jij zult bezeten hebben
- hij/zij/het zal bezeten hebben
- wij zullen bezeten hebben
- jullie zullen bezeten hebben
- zij zullen bezeten hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai possédé
- tu auras possédé
- il/elle aura possédé
- nous aurons possédé
- vous aurez possédé
- ils/elles auront possédé
Conditionalis I
- ik zou bezitten
- jij zou bezitten
- hij/zij/het zou bezitten
- wij zouden bezitten
- jullie zouden bezitten
- zij zouden bezitten
Conditionnel présent
- je posséderais
- tu posséderais
- il/elle posséderait
- nous posséderions
- vous posséderiez
- ils/elles posséderaient
Conditionalis II
- ik zou hebben bezeten
- jij zou hebben bezeten
- hij/zij/het zou hebben bezeten
- wij zouden hebben bezeten
- jullie zouden hebben bezeten
- zij zouden hebben bezeten
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais possédé
- tu aurais possédé
- il/elle aurait possédé
- nous aurions possédé
- vous auriez possédé
- ils/elles auraient possédé
Imperatief
- jij bezit
- jullie bezit
Impératif
- tu possède
- vous possédez