Vervoeging van bezorgen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bezorg
    • jij bezorgt
    • hij/zij/het bezorgt
    • wij bezorgen
    • jullie bezorgen
    • zij bezorgen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bezorgde
    • jij bezorgde
    • hij/zij/het bezorgde
    • wij bezorgden
    • jullie bezorgden
    • zij bezorgden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bezorgd
    • jij hebt bezorgd
    • hij/zij/het heeft bezorgd
    • wij hebben bezorgd
    • jullie hebben bezorgd
    • zij hebben bezorgd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bezorgd
    • jij had bezorgd
    • hij/zij/het had bezorgd
    • wij hadden bezorgd
    • jullie hadden bezorgd
    • zij hadden bezorgd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bezorgen
    • jij zult bezorgen
    • hij/zij/het zal bezorgen
    • wij zullen bezorgen
    • jullie zullen bezorgen
    • zij zullen bezorgen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bezorgd hebben
    • jij zult bezorgd hebben
    • hij/zij/het zal bezorgd hebben
    • wij zullen bezorgd hebben
    • jullie zullen bezorgd hebben
    • zij zullen bezorgd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bezorgen
    • jij zou bezorgen
    • hij/zij/het zou bezorgen
    • wij zouden bezorgen
    • jullie zouden bezorgen
    • zij zouden bezorgen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bezorgd
    • jij zou hebben bezorgd
    • hij/zij/het zou hebben bezorgd
    • wij zouden hebben bezorgd
    • jullie zouden hebben bezorgd
    • zij zouden hebben bezorgd
  • Imperatief

    • jij bezorg
    • jullie bezorgt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van bezorgen