Vervoeging van bidden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bid
    • jij bidt
    • hij/zij/het bidt
    • wij bidden
    • jullie bidden
    • zij bidden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bad
    • jij bad
    • hij/zij/het bad
    • wij baden
    • jullie baden
    • zij baden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebeden
    • jij hebt gebeden
    • hij/zij/het heeft gebeden
    • wij hebben gebeden
    • jullie hebben gebeden
    • zij hebben gebeden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebeden
    • jij had gebeden
    • hij/zij/het had gebeden
    • wij hadden gebeden
    • jullie hadden gebeden
    • zij hadden gebeden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bidden
    • jij zult bidden
    • hij/zij/het zal bidden
    • wij zullen bidden
    • jullie zullen bidden
    • zij zullen bidden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebeden hebben
    • jij zult gebeden hebben
    • hij/zij/het zal gebeden hebben
    • wij zullen gebeden hebben
    • jullie zullen gebeden hebben
    • zij zullen gebeden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bidden
    • jij zou bidden
    • hij/zij/het zou bidden
    • wij zouden bidden
    • jullie zouden bidden
    • zij zouden bidden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebeden
    • jij zou hebben gebeden
    • hij/zij/het zou hebben gebeden
    • wij zouden hebben gebeden
    • jullie zouden hebben gebeden
    • zij zouden hebben gebeden
  • Imperatief

    • jij bid
    • jullie bidt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van bidden