Vervoeging van bijbenen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik been bij
    • jij beent bij
    • hij/zij/het beent bij
    • wij benen bij
    • jullie benen bij
    • zij benen bij
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik beende bij
    • jij beende bij
    • hij/zij/het beende bij
    • wij beenden bij
    • jullie beenden bij
    • zij beenden bij
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bijgebeend
    • jij hebt bijgebeend
    • hij/zij/het heeft bijgebeend
    • wij hebben bijgebeend
    • jullie hebben bijgebeend
    • zij hebben bijgebeend
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bijgebeend
    • jij had bijgebeend
    • hij/zij/het had bijgebeend
    • wij hadden bijgebeend
    • jullie hadden bijgebeend
    • zij hadden bijgebeend
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bijbenen
    • jij zult bijbenen
    • hij/zij/het zal bijbenen
    • wij zullen bijbenen
    • jullie zullen bijbenen
    • zij zullen bijbenen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bijgebeend hebben
    • jij zult bijgebeend hebben
    • hij/zij/het zal bijgebeend hebben
    • wij zullen bijgebeend hebben
    • jullie zullen bijgebeend hebben
    • zij zullen bijgebeend hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bijbenen
    • jij zou bijbenen
    • hij/zij/het zou bijbenen
    • wij zouden bijbenen
    • jullie zouden bijbenen
    • zij zouden bijbenen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bijgebeend
    • jij zou hebben bijgebeend
    • hij/zij/het zou hebben bijgebeend
    • wij zouden hebben bijgebeend
    • jullie zouden hebben bijgebeend
    • zij zouden hebben bijgebeend
  • Imperatief

    • jij been bij
    • jullie beent bij

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bijbenen